Als ik er goed bij stil sta is mijn volledige volwassen leven één zoete wraak op de vijf jaar die ik opgesloten zat in het Sint-Amandusinstituut in Gent. De naam alleen al : “instituut”, instelling voor sociaal gehandicapten? Voor ouders die te druk bezig zijn om hun kinderen zelf op te voeden? Neen : onze ouders stuurden ons daar naar toe omdat we er “beter” zouden uitkomen, een hoger niveau zouden halen. Ik neem het mijn moeder dan ook niet kwalijk en ik denk oprecht dat ik er “beter” ben uitgekomen. Vooral dan doordat ik er effectief uitgeraakt ben, want ondanks dat men ons wijsmaakte dat we later over “de goede tijd op het internaat zouden mijmeren”, heb ik er geen seconde met mijn goesting gezeten. Het liep al mis van bij de eerste avond, een zondagavond. De twaalfjarige boerenkinkel van Kleit moest de eerste avond op de proef worden gesteld en werd van verschillende kanten aangevallen met wat bloedneuzen en schrammen tot gevolg, de conclusie : denk twee keer na voor je een boerenpummel van Kleit slaag wil geven. Het gevolg : de eerste maandagochtend mocht ik op mijn blote knieën om zeven uur s’ochtends op de koude vloer van de waszaal zitten. Een veelbelovende start zowaar:) . De internen van de lagere school en het eerste middelbaar zaten allemaal samen in één grote studie onder het wakend oog van Broeder Rik. Broeder Rik was mij op voorhand afgespiegeld als degene die ons moeder en vader ging zijn dat eerste jaar. Broeder Rik bleek een pervert te zijn die vond dat jonge gasten een korte broek moesten dragen en niet beschaamd moesten zijn om hun bloot piemeltje te tonen in de waszaal, vanzelfsprekend onder zijn “wakend oog”. Mijn status als boerenpummel van Kleit werd definitief bevestigd toen we ons allemaal moesten voorstellen. Na een lange rij van : mijn vader is dokter, mijn vader is architect, mijn vader is directeur van een fabriek met 200 mensen” kwam ik aan de beurt : mijn vader is gehandicapt en zit in een “karreke” en mijn moeder rijdt van huis tot huis om bier en frisdranken te verkopen onder het motto “moet er iets zijn om te drinken?”. Geloof het of niet, ik heb me nooit sociaal achtergesteld gevoeld want dat gevoel bestond gewoonweg niet in Kleit, dus zat die reflex gewoon niet in mij. Die is pas jaren laten gekomen bij de dikkenekken van Maldegem toen ik aan Bart, de zoon van de lokale schoennenmagnaat, vroeg hoeveel zijn mooie pull wel kostte; het antwoord was : “Fiers, ge kunt dat toch niet betalen”. Terug naar dat eerste jaar, ik werd er niet populairder door dat ik na het eerste trimester de beste punten van gans het internaat haalde, een resultaat dat ik niet kon bestendigen toen de puberteit opstak en andere interesses de boventoon haalden. Nu zou je denken dat ik daardoor buitengewoon veel gepest werd, maar al bij al viel dat mee. Hier was de opvoeding van Kleit terug van een gouden waarde : als je het niet met woorden kan halen vlieg je de tegenstander naar de nek of eigenlijk : wring de nek van de tegenstander sowieso maar om, dan ben je zeker. Een “pre-emptive” strike alshetware. Zo kwam het voor dat zo’n doktersjongentje het nodig vond om mij publiek belachelijk te maken door achteraan de studie een schimpschrift uit te hangen omdat hij er nooit in slaagde om ondanks zijn onverdroten inspanningen op gelijk welk vak dan ook betere punten te halen dan mij. Toen ik de hilariteit daarrond ontdekt had en de beledigende woorden en tekening had geïnspecteerd nam ik mijn “regel”, ging achter het ettertje staan, legde die onder zijn kin en spande zachtjes maar vastberaden aan. Ze hebben er mij kunnen afsleuren toen hij al purper zag :). Dat kan tellen als pre-emptive strike. Let op : ik ben absoluut tegen geweld, maar dit was overleven in barre omstandigheden hé. Na een paar jaar begon het met toch te dagen dat een “broederschool” toch vooral een toevluchtsoord was voor homosexuelen en pedofielen. Leg me hier niet in de mond dat ik iets tegen homo-sexuelen heb hé, wel tegen verkrachters en pederasten. Zo was er Broeder Medijnman (zo heette ik hem), een lieve kwal van 80 jaar, die zelfs “I shit you not” een suppootje stak tegen tandpijn. Alternatieve geneeskunde avant-la-lettre. Erger was Broeder Willy, de Rosten, wegens zijn roste kop haar en dito baard tiens. Sexueel onderricht was in het derde jaar een onderdeel van zijn takenpakket. We mochten toen in de klas kijken naar de sexuele opvoedingslessen van de VRT waar op de tonen van Rubicon van Tangerine Dream een naakte jongen en een naakt meisje werden getoond. Heel spannend in die tijd hoor, want van internetporno was toen absoluut nog geen sprake omdat we in 1975 gewoon nog in de digitale middeleeuwen leefden. Compleet idioot waren we op ons 14 jaar al niet meer, de Rosten kreeg in de klas dan ook veel weerwerk toen hij in de lessen sexuele opvoeding proportioneel veel te lang bleef staan bij homo-sexualiteit. Zo kreeg hij onder andere door ondergetekende als tegenwerping dat homosexualiteit bij de dieren niet voorkomt. De Willy, de Rosten weerlegde dit met klem, beesten van hetzelfde geslacht doen het degelijk met mekaar! En hij had nog gelijk erbij, homosex bij dieren is er wel degelijk. De Rosten had evenwel geen gelijk toen hij een jaar later mijne maat Gerolf gewapend met een schaar ging opzoeken in zijn kamer om hem tot de daad te “verleiden”. Gerolf verzette zich hevig en er kwam geen “daad” van. Dat merkten we s’anderendaags toen Gerolf zijn populaire job als barman van het internaat kwijt was. Hij heeft er geen trauma aan overgehouden, Gerolf is vandaag één van meest Zen personen die ik ken : hij geeft Boedhistische boeken uit en leest oud-Indische talen :). Het waren “andere tijden” en we baadden allemaal in een sfeer van “openheid”. Toch is het niet die schimmige kant van de Broeders die me zo afkerig maakte voor het internaat. Ik kwam van Kleit, een oud-gallisch dorp midden in het woeste Oost-Vlaanderen. Al een geluk dat mijn moeder bier verkocht want anders dronken ze daar nog altijd mede. Telefoons had je er bijna niet en de meesten hadden geen auto, gelukzaligen reden met een Vespa met een windscherm rond. Maar ik genoot er als kind van een romantische vrijheid, op straat en in de bossen spelen (en vechten uiteraard) en altijd -weliswaar vettig- maar superlekker eten en gezien het beroep van mijn moeder : altijd lekkere limonade. Mijn moeder heeft me omgekocht met een “dame blanche” op de Korenmarkt in Gent om te “tekenen” voor het “instituut”. Eens opgesloten stortte mijn wereld ineen. Weg vrijheid, in rij staan om naar de chambrettes te gaan, de schoolbel rinkelde nu van zeven uur s’ochtends tot acht uur s’avonds en het eten was slecht, barslecht. Zo slecht dat ik speciaal typles ging volgen buiten de school om toch maar een beenhouwer te passeren en wat saussice te kopen. Zo erg dat het laatste jaar dat ik er zat overleefde op chocolade en cola. Maar het is vooral de ijzeren discipline die niet bij de vrijbuiter uit Kleit pastte …
Deel 2 : de zoete wraak op het internaat.
Ik denk dat het het internaatsleven de ultieme aanzet was om manisch-depressief te worden. Zo ellendig ik me voelde de maandagochtend toen ik moest vertrekken naar het “intstituut”, zo uitgelaten en opgewekt was ik de vrijdagavond toen ik naar Kleit, naar huis mocht. De rit van Kleit naar Gent was een martelgang, de ene week met tante Raf en kozijn Kurt; de andere week met Charlene, de mama van Yves. Toen de torens van Gent in zicht kwamen keerde mijn maag, kwam een verpletterend gevoel van onmacht over mij. Tante Raf, Charlene, kozijn Kurt en Yves zaten mee in het complot van mijn opsluiting. Mijn moeder had de tijd niet om me zelf naar een internaat te brengen dus moest ik mee met anderen. Lieve mevrouw hoor Charlene, ik herinner mij nog altijd het tikken van een loshangend riempje in haar Opel kadet. We werden steevast afgezet aan het “Ingelandgat”, de achterkant van de school, waar de “Pief” nauwlettend bijhield of je op tijd was. Het instituut was al bij al een mooi gebouw, een mix van honderd jaar oude klassen met later toegevoegde strakke componenten uit de jaren 60 en 70; iedereen kent die witgegoten trappen wel met de zwarte kunststof leuningen. De maandag ochtend oogde het ganse boeltje ijzingwekkend kil. De pijnlijkste dieptepunten kwamen op dinsdagvoormiddag in de tekenles in de vijfdes. Het tekenlokaal was ingericht met van die grote witte planken in lange rijen achter mekaar opgesteld. Om het boeltje wat op te fleuren zette Broeder Tekenleraar zijn portatiefje aan, je kan je voorstellen hoe schel dat het klonk in die grote zaal. “Manamanaman, …t is weer voorbij de mooie zomer” van Gerard Cox als mes in de wonde … De vrijdag zat ik van s’ochtends met één grote fantasie, één groot verlangen in mijn hoofd : het kieken met frieten en mayonaise van Devos-Lemmens; dat maakte mijn vader (hij was huisman) klaar van zodra ik thuis was. Ik denk dat ik zo goed als gans de dag door zat te kwijlen met de gedachte aan die bruingebakken loopkip in vette boter, het ultieme genot na een week slechte tomatensaus, oneetbare frieten, groentesoep die naar gras smaakt. Ik ging zo op in mijn fantasie dat de ik geen oor meer had voor wat de leraren vertelden, dat bruin kieken heeft me tal van punten gekost. De laatste bel op vrijdag deed dan ook op Pavloviaanse wijze een onbeschrijfelijk geluksgevoel in mij opkomen :).
Mijn hele leven sinds mijn 17e is een zoete wraak op het internaat. Een persoonlijke queeste naar vrijheid, ontsnappen aan overbodige regels en vermijden van refters met slecht eten. Vandaar dat het voor mij onmogelijk zou geweest zijn om in dienst te gaan van een bedrijf dat die sfeer oproept. Bij den Bell was er ook een bel om de middagpauze aan te kondigen, ik schrok me een aap toen ik die de eerste keer hoorde schellen terwijl ik er op bezoek was. Ze hadden er ook een refter net als bij de ASLK : “koude rillingen”. Dat zou voor mij een nachtmerrie geweest zijn : een herhaling van de het gevangenisgevoel, je kent dat wel van in films : een personage ontsnapt aan het grootste onheil en op het einde blijkt dat hij gewoon terug in de hel beland is. Kleit was dan al een achterlijk dorp (en is dat nog steeds), maar ik koester (wellicht onterecht) het onbevangen karakter ervan. Meester Valère die mij drie jaar heeft moeten opleiden vloekte toen hij thuis kwam omdat ik gewoon bij hem naar TV aan ‘t kijken was : hij had een kleurenTV. Bij vrienden liep je gewoon binnen zonder poespas, bij ons thuis kwam iedereen gewoon over de vloer en zat mee aan tafel, gewoon een boterham meer. Een toilet binnen werd dan misschien wel als een overbodig luxeproduct beschouwd maar het dorpsleven was een kinderparadijs op zijn Bokrijks. In het “instituut” liep je nergens zomaar binnen; om naar de chambrette of kamer te gaan van een medeleerling moest je de geile kampcomandant, ook wel studiemeester geheten, passeren. Om naar de refter te gaan stonden we in rij, om terug naar de kamers te gaan : in de rij en altijd dat geschal van die bel – aaaargh. Ik verlies hier uit het oog dat het instituut eigenlijk een school was, een goede school zelfs, een fabriek van toekomstige ingenieursstudenten. De lat voor wiskunde lag hoog, ook voor Frans, de helft van de klas sprak thuis Frans. Wij spraken thuis Kleits, geen Nederlands, zeker geen Frans, zelfs Maldegems was voor dikkenekken :). Voor de vrije lieden van het instituut, ook wel externen geheten, was het gedaan na de bel van vier uur. Voor ons “inmates” stopte de terreur nooit. Die vrije lieden waren van een ander ras dan de gedetineerden. Heel wat kwamen er uit welgestelde Gentse families van voorname komaf, er zaten altijd wel een paar gasten van adel in mijn klas met een “petit d” in hun naam. Thuis spraken ze Frans en NederGents. Iedereen van buiten Gent sprak “boers” :). Ik sprak “boers”, nog steeds. Gij spreekt “boers” gij was een manier van elke Gentenaar om zich af te zetten tegen invloeden van buitenaf. Wellicht vandaar de oproep van burgemeester Termont om de West-Vlamingen een inburgeringscursus te doen volgen :). Maar het klikte wel met de Gentse externen, Gentenaars laten zich niet graag de les spellen en daar houd ik wel van. Ze vormden een bendes : de Dax bende, niet te verwarren met die andere gemotoriseerde bende van Gent onder leiding van Roger De Volder : de Hell’s Angels, het was groot nieuws toen die werd opgedoekt. De school viel dus wel mee, de leraren waren dikwijls gepassionneerd. Gasten met een missie. Als bewijs dat ik het hiet niet op de kerk gemunt heb : één van de beste lesgevers ooit was priester Luc, hij gaf godsdienst, maar in zijn vrije tijd organiseerde hij filmavonden, hij maakte het ons niet gemakkelijk : Oedipe Roi van Passolini of Pink Floyd à Pompei is best zware kost voor een veertienjarige. Heel anders van niveau waren de woensdagnamiddag films in ‘t stad in een zaal die vermoedelijk Rex heette. Drie films na mekaar voor 21 Frank, genre “Rabi Jacob” met Louis de Funès en 2 karatefilms met Bruce Lee, smullen :), net als in de pauze van onze “hotdog met komkommers en mosterd” uit te spreken als “hooatdoag meee koamkoammerz èn mostoard van Siflied zein kroam”. Het ultieme geluk lag altijd buiten het instituut, in de zesdes hadden we ook de zaterdag nog les, we mochten dan de vrijdag onder begeleiding in ‘t stad, liefst recht naar het Walahalla : het frietkot op de groentenmarkt voor een bak met stoverij en tartare!
Deel 3 : de grote ontsnapping
“Fiers, buiten! Ik heb er genoeg van, dit zijn parels voor de zwijnen!. Met “zwijnen” had Hoogewijs het op mij gemunt, en hij had nog gelijk derbij. Ik kon het niet laten om grappen te maken terwijl hij het Egidus lied aan het voorlezen was : “Egidius wo bist du bleben …”. Hilariteit vanuit de klas door mij opgestookt, nu zouden ze het ADHD heten, ik was gewoon een gast die niet lang kon stilzitten of zwijgen. In de lagere school hadden ze er al problemen mee dat in mijn schoenen niet kon aanhouden.
Ik vond het trouwens behoorlijk ambetant dat ik op de gang moest, want ik lustte Nederlands wel en Hoogewijs deed echt moeite om de Beotiërs in ons de schoonheid van de taal te laten zien. Toen we voor het examen een Engelse vertaling moesten kiezen werd dat voor de meesten een niemendalletje van tweehonderd bladzijden; ik koos de turf “Lord of the Rings” van Tolkien. Er was toen al een behoorlijke hype over die overjarige queeste, je had zelfs cafés die “de Hobbit heten”. Ik ben nooit verder dan paina 700 geraakt, minder dan helft het pseudo-epos. De 70ies waren ongemeen boeiende jaren om op te groeien. De hippiesfeer van de 60ies zinderde nog na, alles mocht opener, vrijer. We werden groen en moesten een boom planten. “Plant een boom, plant een boom”. Het waren de hoogdagen van Deep Purple, Led Zeppelin, Genesis en Queen. De punkbeweging stond aan de deur. Het instituut werd geleid door broeders, niet door priesters zoals bij de Jezuïeten. Niet de “broeders van liefde” maar de veel saaiere “Broeders van de Christelijke scholen”, een beetje te vergelijken met de Moslimbroeders van nu. In die tijd geraakte ik er niet uit: als je dan al een “roeping” had, waarom werd je dan geen paster? Waren de broeders eigenlijk gasten die te dom waren om paster te worden? Ondanks het “regime” hadden was er toch een groot lichtpunt : de vrienden, Jan, Gerolf, Guy, … Yves en kozijn Kurt hadden het maar een korte tijd uitgehouden. We hadden veel tijd over om te filosoferen, om over muziek te praten, naar de Muppets te kijken, jawel. Het internaat had een bar met een heuse kleurenTV. Je mocht er zelfs een pint drinken, maar ik dronk geen pinten (toen). We zochten mekaar ook in de weekends op om over muziek en meisjes te praten; Yves was de eerste die “Wish you were here” van Pink Floyd kocht; we maakten klaswerkjes over Bohemian Rapsody van Queen en droomden weg by Rubycon van Tangerine Dream, we wisselden vinyl en tapes uit. Ik reed toen voor de eerste keer mee in een wonderbaarlijke auto, waarvan alle sloten tegelijk open gingen, met de moeder van Guytje, Ghyslaine, de mooiste vrouw van Gent en ook de vriendin van Guy Jespers, waardoor wij “de zaak Jespers” toch wel wat intenser beleefden. Maar we hadden het instituut niet nodig voor al dat pubergeluk, ook Jan gaf forfait. In de vijfdes, het voorlaatste jaar dus, heb ik er mijn gedacht van gemaakt : ik moet ontsnappen. Als zestienjarige zat ik met een maagzweer, de dokter geloofde het eerst niet. Maar dat bleek het ideale excuus om uit te breken. Elke dag naar Kleit van Gent was niet haalbaar, de NMBS heeft die hoofdplaats in Vlaanderen altijd genegeerd, op kot mocht niet van het instituut. Dus met mijn maag als excuus kreeg ik het akkoord van de pief om samen met mijn oudere zus, Carine, een appartement te huren. Op de dag van de inschrijving voor het laatste jaar probeerde mijn moeder nog om geen vervroedgde invrijheidsstelling te vragen : “allez Geert, nog één jaar”. In aanwezigheid van Hoogewijs, de inschrijver heb ik toen gezegd : “ma, herhaal dat nog één keer en ik sta recht en je vindt me nooit meer terug”. Om maar te zeggen dat ik vastberaden was. Dat appartement dan, 3.000 Belgische franken, omgerekend een kleine 75€ voor 2 kamers en een keuken. Zelfs toen was dat geen geld. Er was ook geen comfort, geen douche, één had geen verwarming, dat werd de mijne dus. Het toilet was in de winter bevroren. Maar voor mij was het een paradijs. We woonden op de eerste verdieping van het “consulaat van Mauretanië” een wat vervallen herenhuis in de Savaanstraat; op de feestdagen van Mauretanië moest ik de vlag uithangen :), en als er wat gasten te lang aan de deur moesten wachten op de consul liet ik hen binnen. Als langharige zeventienjarige in Gent kunnen rondhangen aan het einde van de 70ies was super : eerst het Veerleplein dan het Damberd op de Korenmarkt en dan het café van cinema Skoop; ik pikte ook alle fuiven mee van mijn maten die al aan de unief zaten. Een ramp voor mijn uitslagen dus, slapen in de les s’ochtends. Met de hakken over de sloot het jaareinde gehaald, maar ik was een “getraind” man om aan de unief te starten, het kotleven had geen geheimen meer voor mij en bovenal : ik was een gelukkig man! Complete vrijheid na vijf jaar opsluiting, je zou voor minder een danspasje doen. Grote zus heeft trouwens nooit op mij gelet, en ondanks haar lekkere keuken woog ik nog nipt 70kg voor mijn 1m84, junk-food was nog niet mainstream toen. Mijn reputatie bij Broeder Leuridan, de directeur van de school, wat zag er die gast glad uit, lag volledig aan diggelen : lang haar, op kot en altijd op ‘t nippertje op tijd : “Fiers moet ge nu altijd spelen met de klok?” Was daar de procrastinaat in mijn geboren? Het heeft mij alleszins gehard om niet te beginnen transpireren met deadlines in ‘t vooruitzicht. Als anderen allang in paniek waren om te studeren of werk af te leveren ging ik nog met een gerust gemoed mijn geest vrijmaken op de fiets of aan zee. Vanaf het “jaar van de bevrijding” had ik dus een duidelijk beeld over van hoe de hemel er uit ziet : vrij van hiërarchishe druk. Ik had misschien geen verwarming op mijn kamer, maar kon zomaar buitenlopen in de straten van Gent, de stad die ik sindsdien in mijn hart heb gesloten en waar mijn maag niet meer omkeert als ik de torens zie, maar in tegendeel altijd weer een gelukzalige glimlach op mijn gezicht toveren.
Geert, dank voor jouw zin voor details. Er zijn er zoveel dat ik ze mij niet meer kon herinneren. Dat jij dat allemaal nog zo haarfijn weet, man toch, wat moet de schade bij jou toch groot zijn geweest. Bij mij was dat leedteken blijkbaar niet zo groot als bij jou. Ik kon gelukkig mijn ouders overtuigen om na Allerheiligen in de 5de humaniora naar het College in Eeklo te gaan op het moment dat Wilfried Maertens al voorzitter was van de CVP en hij voor het einde v/d humaniora premier werd. De apetrotse schooldirectie in Eeklo deed ons geloven dat we het ook even ver konden brengen als Wilfried Maertens. Meestal hebben mensen nostalgie naar goede dingen uit het verleden, maar dat uw blogartikel onder de map van nostalgie steekt, rijmde m.i. niet. Het is een getuigenis van pure realiteit en je hebt hier je pijn willen wegschrijven, alhoewel jouw melancholie zich beperkt tot een gebraden buitenloper die vrijdag ’s morgens wel nog pluimen had + met een “scheldermes” gesneden frieten . GAIA bestond toen nog niet en u lag duidelijk niet wakker van het vraagstuk wie eerst was: de kip of het ei. Je vergat lyrisch te doen over de gas die ontsnapte uit de geliefde limonadefles, en welk merk was? Ook al een vergane glorie, een verdwenen merk onder druk van de schaalvergroting.
Enerzijds weten de mensen niet hoe gelukkig we iedere vrijdag na 16:00hr waren, weer naar Kleit en de vuile rubberbotten aandoen, anderzijds wisten onze ouders niet hoezeer ze ons pijn hebben gedaan door ons naar DIE SCHOOL te sturen, misschien ging dat naar een andere school anders zijn, maar het St.Amandusinstituut was verre van leuk, die centrale bel die door merg en been ging en dan die handbel van Broeder Rik ’s morgens in de chambretten en geen tijd om te blijven liggen of nog eens ronddraaien want je moest naar de wasbak. Je moest constant die studiemeesters paaien, ze hadden lieve vriendjes naar gelang wie zich liet masturberen door die viespeuken. Enkel het niveau van het onderwijs was hoogstaand. Ik vond de refter voor de helft goed, denk aan de warme chocomelk op woensdagavond met sandwiches en plakjes kaas. Het vlees van de stoverij was kauwgom, maar de frieten met veel zout en de stoverijsaus en mayonaise zorgden toch voor volle buiken. Het slapen in die chambretten was een marteling. Het werd al beter op die kamers een verdiep hoger en nog beter in de moderne vleugel. Voor mij was gaan voetballen op woensdag in Lovendegem een hoopvolle onderbreking van de week, ik dacht als jij: oef al halfweg, nu nog warme chocomelk en dan nog 2 dagen, dus donderdag nog 1x slapen en dan naar huis. Tenslotte sliepen we 3x per week in Kleit, maar de zondagavond door mijn ouders aangemaand worden om te gaan slapen, was hartbrekend, ik krijg er nog tranen van en zoals je zegt, die rit naar Gent duurde eeuwig en aan de beerputten wisten we hoe laat het was, we roken letterlijk en figuurlijk onraad. Toen de auto aan de 1000 vuren voor het rood licht stond, wist je dat op het einde van de straat de auto naar rechts zou afslaan in de Oude Houtlei en dat je daar door je mama werd gedumpt. Ik vroeg mij dikwijls af hoe ze dat over hun hart kregen om ons zo te kwellen voor hun eigen vrijheden, toch zeker mijn ma Charline. Wat stond haar in de weg? Niks. Maar ja, ik was een ontspoorde rebel die uit de bossen moest geplukt worden en in een harnas moest gestroomlijnd worden. Wat zou er van mij geworden zijn zonder 5 jaar internaat.
Perverte broeders: soms had ik dat gewoon niet door, maar als je zag hoe broeder Rik roodgloeiend werd, zijn ogen als een boa constrictor naar die piemels keek en hij zijn tong in zijn mond tegen zijn kaak liet rollen en een erectie had terwijl wij onze zwembroek aandeden, ja pas tijdens de hetze over de pedofielen in de kerk ben ik mij beginnen realiseren dat wij daar ook midden inzaten. Moesten wij vandaag onze ouders dat kunnen uitleggen dat ze ons iedere maandag voor de sexleeuwen smeten, dan konden we misschien gered worden, maar in die tijd zouden we misschien een plets op onze kaak gekregen hebben omdat we dingen zouden vertellen die onze ouders nooit zouden geloofd hebben. Dit was de era waarin we leefden. Hoe dan ook, ik heb niet willen meedoen aan de hetze tegen priesters en bisschoppen, omdat ik als Christen aan nestbevuiling zou doen en in mijn eigen soep spugen alsof ik de basis van mijn opvoeding zou afkeuren en hoe ik vandaag ben zou verloochenen. Ik zag niet in waarom ik mezelf in vraag zou moeten stellen: de Kerk, het Katholisme, het dorp en de grondwet hebben mij gevormd en het resultaat is dat ik pas in deze maatschappij, dus ging ik niet mee op de golf van de nieuwe sport van media Vlaanderen, nl. de inquisitie van ons verleden op hetzelfde moment dat van de Moslims alles wordt getolereerd. Wat zou mijn fundament zijn als ik het zelf help mee ondergraven. In plaats van natrappen naar de clerus in het verleden, verheugde ik mij dat de tijden veranderd waren, en dat hiervoor nu minder speelruimte was. Seksuele misdrijven zijn geen taboe meer, onze generatie was misschien het laatste slachtoffer, mijn kleinkind zal hierdoor verschoond worden.
Moge de wraak van jou nog zoeter smaken wanneer ik eraan toevoeg dat het Sint-Amandusinstituut al een hele tijd gesloten is, roemloos is ondergegaan. Geert ze hebben er ons niet onder gekregen: what does not kill you, makes you stronger. Je bent hierin een voorbeeld.
Ondanks ons groot verdriet iedere maandagmorgen hebben jij noch ik hier onze ouders enig verwijt gemaakt. Dat is mooi, want van onze ouders enkel maar het beste en wat niet goed was, raken we zelfs niet aan, onze liefde moet dan toch onvoorwaardelijk zijn geweest en we zouden beiden onze ouders opnieuw willen ontmoeten. Al was het maar 1 dag. Had jij ook nog zoveel te vertellen?
Tot slot beste Geert 1 goede raad: als iemand je ooit nog een Dame Blanche trakteert, maak je vlug uit de voeten, want er komen vodden van, detentie zonder enige vorm van proces. Voor ons internen geen Wet Lejeune met vervroegde vrijlating wegens goed gedrag. Uw integratie in de maatschappij op uw 17de ging ten koste van de coiffeur, maar de brouwers van de cafés van Gent maalden er niet om. Gent was je gevangenis en bevrijding tegelijk en vandaag liggen je centen immobiel verankerd in de heerlijke stad die Gent nog steeds is. Dank voor deze back-up van mijn verloren geheugen. Misschien weldra een nostalgisch verhaal rond de kermis van Kleit en het Bezemkot …?
Beste. Ik heb je verhaal met veel interesse gelezen. Ik was daar ook door dwingende omstandigheden opgesloten in het ” instituut ” Ik herken natuurlijk ( bijna ) alle figuren die omschrijft. Ik was toen een nietsnut van lage komaf tussen al die dokters- en advocatenzoontjes. Nadien heb ik bewezen dat ik wel degelijk iets kon betekenen in deze maatschappij. Mijn verblijf daar heeft me wel wat harder gemaakt naar de toekomst. Heb je trouwens ” Marcel Valcke ” nog gekend ? Hij was leraar Nederlands en godsdienst in de zesdes. Grts. Marc
Hoi Geert. Ik dacht gisteren in een nostalgische bui terug aan de schooltijd en googlede naar Sint-Amandus. Ik kwam uit op je artikel over het internaat. Nostalgische bui was direct over. Als een der “vrije lieden” heb ik daar weinig van meegekregen behalve dan een roddel dat broeder Rik af en toe naakt door de gangen liep. En dan die ziekenbroeder die over je handje wreef wanneer je een pakje toetsenbladen kocht. Ik herinner je je nog heel goed. En ook Yves, een echte bengel in die tijd, maar zeker niet in de slechte zin. Jammer voor mijn nostalgisch beeld, maar ik vind het toch goed om weten wat er zich na de uren afspeelde, en fijn om te horen dat jullie goed op jullie pootjes zijn terechtgekomen.
bedankt voor je comment Guy, hoop dat met jou ook alles goed gaat
mvg
Geert
Dank voor je bijdrage Geert. Ik heb in het Sint-Amandusinstituut weliswaar niet in het internaat gezeten, maar wel schoolgelopen van 1975 (denk ik) tot 1980. De leraars die ik me herinner:
Meester Fransen (3de leerjaar), meester De Smet (4de lj), Broeder Walther (5de), Meester Derijke (ook 5de), Broeder Louis (6de), Meester Eli Derijke (ook 6de), dan 1ste middelbaar: Moens (wiskunde, streng, wel rechtvaardig), Valcke (Nederlands, die voortdurend ‘leuke’ anecdotes over het leger vertelde), Boeboe (godsdienst – ik ken zijn echte naam niet meer), Tavernier (Frans, die geparfumeerde gefrustreerde eikel met zijn olifantepijpen-broek), Vandenberghe (aardrijkskunde), broeder Ivo (tekenen, die kerel vond ik eigenlijk nog correct) en natuurlijk de directeur Broeder Walther Leuridan, en last but not least, Broeder prefect: hierboven terecht als ‘de pief’ vermeld, maar waarvan ik de naam ben vergeten. Hij heeft ervoor gezorgd (samen met Valcke) dat ik er ben buitengezet.
Waarom zonden ouders in de jaren 30 uit Roeselare hun twee zonen naar het Sint Amandsinstituut? Er was toch ook een college in Roeselare?